|
Cornelis
Dircxz. Grijp koopt in 1596 de helft van het grote "nieuw
getimmerde huis" dat oorspronkelijk gevormd werd door de
percelen Rapenburg 3 en 5 samen.
In 1608 ontstaan moeilijkheden met zijn achterbuurman
Alewijn Jansz., timmerman, in verband met het "ommesmijten"
van een muurtje tussen de twee erven. Alewijn beweert dat
hij zijn eigen muurtje heeft afgebroken, doch wordt in het
ongelijk gesteld en moest het weer in de oude staat terug
brengen. Grijp bewoont het huis dan deels zelf, de rest
verhuurt hij. In 1612 herhalen de moeilijkheden zich, nu met
de nieuwe achterbuurman, zijn zwager Herman Cornelisz.
Lenting, "glaesmaker". Grijp eist dat Lenting een
"onbehoorlijk schutsel" afbreekt dat de "lucht" in Grijps
zomerkeukentje afdekt. De gedaagde beweren echter dat juist
het betreffende venster "gansch onbehoorlic en tegen de
keuren is" en met de uitspraak dat Lenting het venster op
zijn kosten moet dichten wordt de zaak gesloten.
Pas weer een eeuw later vernemen we
opnieuw iets meer over de bewoning in het huis ten tijde van
warmoesier Pieter de Vinck, die in 1702 het pand koopt. Hij
overlijdt in 1719 in het huis en de boedelinventaris, die
dan wordt opgemaakt, geeft een indruk van de inrichting. De
voorkamer is voorzien van een stookplaats en de schoorsteen
is versierd met een schoorsteenkleed en 6 aarden schotels.
Het vertrek is gemeubileerd
met een bed
met
toebehoren, een tafel, 7 stoelen, een eiken kast en 2 "hoedekassen".
De vloer is belegd met matten en aan de wanden hangen een
spiegel en 19 schilderijen, die jammer genoeg niet worden
gespecificeerd. In de achterkamer staat eveneens een bed
evenals een stoel en er hangt slechts één schilderij. In het
portaal staat een mand met "ondeugend zaat", op de zolder
zijn, behalve de kleerstokken, hout, takkebossen en turf
opgeslagen voor de winter en op de vliering staat behalve
nog meer takkebossen een oude slee. In de keuken is
vanzelfsprekend een stookplaats. Deze is voorzien van een "snuyver"
waar het hangijzer, de heugel, een rooster, enige potten, de
koperen visketel en een aarden doofpot te vinden zijn.
Daarnaast is waarschijnlijk de bedstee. De keuken is verder
gemeubileerd met 2 tafels, een kastje, 6 stoelen en een "theerackje".
Aan de wand hangen zowel porseleinen schotels als Delfts
aardewerk, 10 schilderijen en een spiegel. In het voorhuis
is wellicht een winkel gevestigd. Daar staat in ieder geval
nog een partij groente die "tot de neeringe" behoort. Maar
er hangen ook 7 schilderijen.
De latere geschiedenis kent weinig hoogtepunten. Van 1771
tot 1804 is Rapenburg 5 in één hand met Rapenburg 7 en
sedert 1918 is dit opnieuw het geval. In 1950 wordt de oude
woning door de stichting Studentenhuisvesting " ingrijpend
verbouwd en geschikt gemaakt voor moderne bewoning. De gevel
blijft ongewijzigd, hoewel de voordeur geen toegang meer
geeft tot het huis en men via Rapenburg 7 het pand moet
betreden.
HUIDIGE TOESTAND
Rapenburg 5 is een smal bakstenen huis met een
dwarsgeplaatst zadeldak. De gevel is twee traveeën breed en
twee bouwlagen hoog. In het hoge dak is een dubbele dakkapel
aangebracht. De gevel is bewaard gebleven in de 18e eeuwse
toestand. De oude deur met panelen is rechts geplaatst en
heeft een bovenlicht met liggend ruitpatroon. Het grote
schuifvenster links daarvan heeft een roedeverdeling van 3 x
3 ruiten.
De tweede bouwlaag telt twee vensters met een roedeverdeling
van 2 x 3 ruiten. Een eenvoudige dakgoot met onversierde
consoles sluit de gevel af. De dakkapel heeft twee
openklappende vensters met een roedeverdeling van 2 x 2
ruiten, maar had eind vorige eeuw twee openklappende ramen
met daarboven vier smalle ruiten.
Het huis is zeer ondiep, omdat het
achterhuis bij Rapenburg 7 is getrokken (zie de
plattegrond).
Naar: Th.H. Lunsingh
Scheurleer, C. Willemijn Fock en A.J. van Dissel; Het
Rapenburg; Geschiedenis van een Leidse gracht; Leiden 1986;
ISBN 90 6471 179 8. |